Ellepijp (5)

‘Nee’, sprak de Nederlandse arts met de Franse achternaam, ‘je ellepijp is niet doorgezáágd. Dergelijke dingen doen we met een soort beiteltje’. Dan wist ik dat ook weer. We maakten een afspraak om de pennen waarmee die doorgebeitelde ellepijp gespalkt was uit mijn onderarm te verwijderen. Een relatief simpel operatietje, zo gepiept. Ze hadden het duidelijk ook wel gehad in mijn vlees, die pennen. Iedere dag kwamen ze een klein beetje meer m’n elleboog uitkruipen. Iedere dag stootte ik ze vaker tegen deurposten, douchekranen en bezopen Engelsen in concertzalen. Iedere dag werd de huid iets verder opgerekt. De fysiotherapeute durfde zelfs geen buigoefeningen meer met m’n arm te ondernemen, omdat ze bang was dat het zou scheuren. Van onaangenaam werd het pijnlijk. Een felle, rottige pijn die me de laatste dagen voor de operatie wakker hield.

 

Ik moest me vroeg melden bij het dagcentrum van ’t ziekenhuis. Vanwege de pijn verheugde ik me bijna op de operatie, iets dat ik eerder nooit voor mogelijk gehouden zou hebben. Maar ook was ik nerveus en vanwege het slaaptekort kribbig. ‘Hoe bestáát het dat we uitgerekend nú te laat komen’, bitste ik in de auto tegen mijn eega. Ze trachtte me te kalmeren, maar ik zag ons al onverrichter zake weer huiswaarts gaan, met die martelende eindjes metaal nog steeds in m’n arm. Vijf minuten te laat? Helaas meneer, de OK heeft een strak tijdschema!

Het dagcentrum zat al vol en dus werden we naar een andere afdeling gestuurd. In een kamer waar twee oude mannetjes lagen kreeg ik het derde bed toebedeeld. Een zuster met een karretje vol rammelende glazen buisjes kwam de kamer binnen. ‘Goedemorgen heren, ik kom bloedprikken!’ riep ze monter. Vol afgrijzen keek ik naar het karretje. ‘We gaan naar huis’, siste ik naar mijn vrouw. ‘Dit is onzin! Deden ze op Corsica ook niet!’ ‘Dat denk ik wel hoor, schat’, zei ze rustig terug. ‘En zo erg is het nou ook weer niet.’ ‘Meneer Karelse en meneer… Keizer? Van u heb ik maar liefst vier buisjes nodig.’ Opgelucht dat ik de dans blijkbaar ontsprong, ademde ik uit.

 

Anderhalf uur later zat ik tegenover een zuster die dubbelcheckte wie ik was en wat ik kwam doen. Ze tekende pijlen op mijn linkerarm die naar mijn elleboog wezen. Daar grinnikte ik zenuwachtig om. Je moest toch wel een blind ei van een chirurg zijn om in mijn geval de verkeerde arm open te snijden? Ze gaf me vier pilletjes tegen de pijn en tegen de zenuwen. Naarmate het uur U naderde, drongen zich steeds beklemmender herinneringen aan de dag van het ongeluk aan me op. Welkom waren ze dus, die pillen. Maar echt helpen deden ze niet: tegen de tijd dat ik naar de holding gereden werd, trilde ik als een gek. De anesthesist die het infuus ging aanbrengen vroeg of ik ergens allergisch voor was. ‘Naalden’, kleinzeerde ik. ‘Dan doe ik het in één keer goed’, grapte hij terug.

De chirurg groette me vrolijk toen hij de OK binnenkwam. Hij zag er een stuk enthousiaster uit dan bij eerdere ontmoetingen, wanneer ik hem in de gipskamer trof. ‘Hoe is het met u? Ah, niet zo best, geloof ik?’ Ik beefde de operatietafel zowat af. ‘We brengen u gauw in slaap en dan is het zo voorbij’. Een paar secondenlang beleefde ik sensaties die ik herkende van lang vervlogen oud en nieuwfeesten en Koninginnedagen. Toen werd het zwart.

 

Terug in de kamer bij de mannetjes had een van hen zich aangekleed. Hij mocht, amper een dag na z’n heupoperatie, alweer naar huis. Nog voor we gedag konden zeggen was ik alweer ingedut. Toen ik wakker werd was het gordijn rond het bed van het andere mannetje, een Volendammer stukadoor, gesloten. Op gedempte toon werd tegen hem gesproken. ‘Er zit een bacterie in uw bloed die daar gewoonlijk niet voorkomt. We moeten uitzoeken hoe dat komt. U moet nog veertien dagen blijven…’ Meneer Keizer zuchtte hoorbaar diep.

Een arts kwam mij vertellen dat de operatie goed verlopen was en dat ik naar huis mocht, als ik me tenminste goed genoeg voelde. Wel moest ik, om te bewijzen dat ik voldoende lucide was kennelijk, eerst zelf naar de wc lopen en plassen. Ik fronste mijn wenkbrauwen maar dacht: als het mijn vrijlating betekent, doe ik alles wat ze zeggen. Gelukkig bleef ik overeind, dus mocht ik gaan. Medelijden dwong me eerst nog een praatje met de stukadoor te maken. Veertig jaar stuken had z’n knieën gesloopt. Ze hadden ze kunnen repareren, maar nu dit… Me schuldig voelend wenste ik hem beterschap en verliet ik het ziekenhuis.